De beurs mag flink gestegen zijn afgelopen jaren, op de langere termijn hebben weinig beleggers 4 procent rendement op hun beleggingen gemaakt. Toch is dat het rendement waarover de fiscus belasting heft.
Elk jaar een rendement van 4 procent. Dat is wat de fiscus van beleggers verwacht. En dat al 14 jaar lang. Gemakkelijker kan de Belastingdienst het niet maken. Maar leuk is het al tijden niet meer.
Onderzoek van de VEB laat zien dat de gemiddelde belegger sinds de invoering van de heffing begin 2001 bij lange na geen 4 procent rendement per jaar wist te behalen.
De VEB construeerde drie modelportefeuille - defensief, neutraal en offensief - met verschillende populaire beleggingsfondsen en becijferde het rendement van de portefeuilles over de laatste 14 jaar.
De defensieve, neutrale en offensieve belegger haalde een rendement van respectievelijk 2,4, 2,3 en 2,1 procent (zie tabel onderaan deze pagina).
Buitenproportionele belastingdruk
De fiscus gaat uit van een fictief rendement van 4 procent, waar vervolgens 30 procent belasting over wordt geheven. De Belastingdienst roomt dus ieder jaar 1,2 procent van het vermogen van beleggers af, ongeacht het daadwerkelijke rendement dat gerealiseerd is (30% x 4%=1,2%).
Doordat beleggers een veel lager rendement dan 4 procent behaalden, is de effectieve belastingdruk met ongeveer 50 procent veel hoger dan de door de fiscus beoogde 30 procent.
Voor het defensieve profiel geldt bijvoorbeeld dat er 1,2 procent werd geheven over het nominale rendement van 2,4 procent. Dit komt neer op een belastingdruk van 50 procent (1,2%/2,4%=50%).
Negatief reëel rendement
De fiscus is niet de enige factor die voor lagere opbrengsten zorgt. Ook inflatie laat een flink deel bruto rendement verdampen. In de laatste 14 jaar bedroeg de inflatie gemiddelde 1,9 procent per jaar.
Als een belegger qua koopkracht niet wil interen, moet naast de heffing van 1,2 procent ook de inflatie van 1,9 procent worden goedgemaakt.
Dat is in de gemiddelde belegger in de laatste 14 jaar dus niet gelukt. De modelbeleggers in ons onderzoek leverden ieder jaar ongeveer 1 procent koopkracht in.
De rekenexercitie is gebaseerd op portefeuilles met relatief goed gespreide aandelenfondsen. Een onfortuinlijke stockpicker, zal verliezen hebben gerealiseerd die aanzienlijk groter zijn.
Zo verloren de aandelen Ordina, Imtech en Aegon respectievelijk 94 procent, 90 procent en 77 procent van hun waarde. Voor de goede orde, hier is de inflatie en vermogensrendementsheffing nog niet vanaf gegaan.
Andere tijden
De invoering van het fictieve rekenrendement in 2001 valt samen met het einde van een periode van historisch ongekend hoge rendementen. Beleidsbepalers zijn er van uit gegaan dat deze rendementen in de toekomst hoog bleven, maar dit is niet het geval.
De beleggers van vandaag betalen daarvoor een forse prijs.
HET ONDERZOEK IN EEN NOTENDOP | |||
Rendementen voor 3 beleggingsprofielen in de periode 2001-2014 | |||
Portefeuille | Defensief | Neutraal | Offensief |
Nominaal rendement per jaar | 2.37% | 2.26% | 2.14% |
Inflatie | 1.9% | 1.9% | 1.9% |
Vermogensrendementsheffing | 1.2% | 1.2% | 1.2% |
Rendement | -0.8% | -0.9% | -1.0% |
- De tabel laat de jaarlijkse rendementen zien voor drie modelportefeuilles met beleggingsfondsen sinds begin 2001: defensief, neutraal en offensief. - De defensieve portefeuilles bestaat uit 20% aandelen, 75% obligaties en 5 procent sparen. -De neutrale portefeuille bestaat uit 45% aandelen, 50% obligaties en 5% sparen. - De offensieve portefuille bestaat uit 70% aandelen, 25% obligaties en 5% sparen. - In de berekening hebben we de rendementen becijferd van populaire beleggingsfondsen onder Nederlandse particuliere beleggers zoals Robeco Hollands Bezit, het ING North America Fund en Rorento. |